Graag willen we voor de moestuinders onder ons nog wat meer onbekende en vergeten, maar vrij makkelijke groenten onder de aandacht brengen. Ze hebben allemaal één voordeel: ze hebben zeer weinig verzorging nodig!

Knolcapucien

De knolcapucien (of mashua) is een zeer voedzaam knolgewas dat al eeuwen wordt verbouwd en gegeten door de inheemse bevolkingsgroepen van Zuid-Amerika.Voornamelijk in Ecuador, Peru en Bolivia is het nog steeds alledaags voedsel voor de armere inheemse bevolking. Vermits deze groente door de upper class gezien werd als voedsel van de arme is mashua er nooit op commerciële schaal verbouwd. Gelukkig is dat idee aan het verdwijnen en wordt er nu wereldwijd geëxperimenteerd met het telen van mashua.

Deze ‘andesknol’ is een veelbelovend gewas. Er bestaan reeds enkele rassen die het in het West-Europees klimaat zeer goed doen, ze geven een mooie oogst en de smaak is uniek. Rauw smaakt de knol pittig, iets scherper dan een radijs en met een nasmaak die volgens de literatuur beschreven wordt als en combinatie van cacao en vanille. Gekookt, gebakken of gewokt verdwijnt deze pittige smaak en neemt de cacao/vanillesmaak de overhand. Traditioneel worden de knollen ‘gezoet’ door deze enkele dagen in de zon te leggen. Maar dat kan ook gewoon door ze wat te laten liggen. Vers geoogste knollen zijn scherper van smaak dan knollen die al enkele weken in bewaring zijn.

De knolcapucien is een doorlevend, niet wintervast gewas en is familie van de Oost-Indische kers, dit is goed te zien aan de vorm van het blad en aan de groeiwijze. Evenals Oost-Indische kers maakt de plant ranken die zowel over de grond kruipen als zich opslingeren tegen een hekwerk. In tegenstelling tot Oost-Indische kers is de plant een minder krachtige groeier, de ranken worden zelden langer dan 1,5 meter. Laat op het najaar (november) worden er prachtig oranjerode bloemkelkjes gevormd.

Heel de zomer kan je sporadisch wat bladeren oogsten die een pittige toets geven aan salades. In november verschijnen er prachtige bloemen die eveneens eetbaar zijn. Deze hebben ook een mild pittige smaak en zijn zoet als nectar. Een lekkere versiering voor je gerechten. Vermits de knollen pas laat op het najaar beginnen te dikken raden we aan ze zo lang mogelijk in de grond te laten zitten. Liefst tot eind november – begin december. Daar de planten niet tegen vorst kunnen dien je ze net voor de eerste echte vorst uit te doen. De knollen kunnen bewaard worden indien ze op een vorstvrije plaats ingelegd worden in wat droge teelaarde.

Knolcapucien kan men makkelijk in tuincentra verkrijgen als sierplant.

Zonnewortel

De zonnewortel is nauw verwant aan de aardpeer en wordt in Europa vooral door hobbyisten gekweekt. Het grote verschil met de bekendere aardperen zijn de slanke, gladdere knollen en de gegarandeerde bloei.

Dit winterharde knolgewas is net als aardpeer familie van de zonnebloem. De op mini-zonnebloem lijkende bloemen komen laat in het najaar tevoorschijn. In de winter sterven de bovengrondse delen van de plant volledig af. Na de winter maken de knollen nieuwe scheuten en ontstaat er dus een nieuwe plant uit elke knol. Door deze manier van vegetatieve vermeerdering en doordat de plant winterhard is wordt zonnewortel soms gezien als woekeraar. Door enkele teelttips in acht te nemen kan zonnewortel echter verantwoord geteeld worden. De zonnewortel stelt weinig eisen aan zijn standplaats. In het wild wordt hij voornamelijk gevonden op natte, zeer voedselrijke grond bijvoorbeeld in oeverruigten en in bermen.

De knol kan zowel rauw, gekookt of gebakken gegeten worden en smaakt licht zoet en notig. Sommige variëteiten smaken meer naar aardpeer, andere meer nootachtig.

Indianenaardappel

Een in Noord-Amerika vergeten groente die, zoals de naam doet vermoeden, zeer populair was bij verschillende Indianenstammen. Voor hen was het gedurende vele eeuwen een belangrijk basisingrediënt.

Wellicht erkenden de vroege kolonisten de knol niet als voedsel waardoor de plant gestigmatiseerd werd als ‘Indianenvoer’, waardoor deze smakelijke en voedingsrijke knol nooit echt bekend raakte als groente.

De indianenaardappel is een doorlevende, wintervaste klimplant die afhankelijk van het hek waartegen hij groeit makkelijk 2 tot 4m hoog kan worden. Met zijn prachtig leverkleurige en interessant geurende bloemen leent hij zich ideaal om hem te telen aan een pergola. In de moestuin plaats je best bonenstaken of een ander hekwerk aan je planten. Je kan de indianenaardappel ook telen in grote potten om zijn uitbundige groei te beperken. De plant stelt niet veel eisen aan zijn standplaats, maar gedijt het best op een zonnige niet te vochtige plek in de tuin. Onder de grond maakt hij in een kluwen van wortels een hele resem knollen aan. Laat de plant 2 à 3 jaar goed doorgroeien zodat je in zijn laatste jaar dikkere knollen kan oogsten.

In de winter sterven de bovengrondse delen van de plant af. Oogsten doe je wanneer het loof net is afgestorven, meestal in november. Om de knollen vers te houden kuil je ze best in of bedek je ze met een laag zand.

De zeer voedzame knol heeft een hoog gehalte aan eiwitten en zetmeel, maar bevat ook veel calcium en ijzer. De smaak is zonder meer verrukkelijk. Rauw zijn ze zoals aardappels licht giftig, na ca. 20 minuten koken verdwijnt deze eigenschap en smaken ze net als gepofte kastanjes.

Bron: De Oude Kastanje